Wolven profiel Roedelleider: - Leeftijd: 5 jaar Partner: -
Onderwerp: Voor altijd gevangen [verhaal] do okt 08, 2009 5:48 pm
Goed. Ik ben dus een verhaal aan het schrijven. Hij staat ook wel op Ws, maar hier wil ik hem iets overzichtelijker neer zetten. Als iedereen het hier leest dan plaats ik het ook gewoon. Als niemand het leest. Wat voor nut heeft het dan? Maar ik ben ergens aan het eind van het verhaal beginnen met schrijven. Daarom hebben die hoofdstuk een vraagteken (?) gekregen. Dit is al bijna het eind. Het staat er een beetje stom, maar goed xD
Eerst de personages: - Dylis Maen - Thomas Neal - Laurent Wise - Lynn Cuvru - Hadian Seamens - Simon Seamens - Katherina Seamens - Abigail Elliot
(Van de andere personages maak ik nog wel eens een beschrijving)
Hoofdpersoon: Naam: Dylis Maen Geslacht: Vrouw Leeftijd: 20 jaar Geboortedatum: 6 maart 1581 Familie: Een broer en een zus. Vader en moeder. Afkomst: Dochter van hertog, voorbestemd om hertogin te worden. Geloof: Katholiek Relatie: Ja Karakter: Ontwikkeld zich in het boek. Kan ik nu niet zeggen. Geschiedenis: Komt in het verhaal terug.
Voor altijd gevangen Proloog:
Spoiler:
Gillend rende ik achter mijn neven en nicht aan terwijl mijn oom me op de hielen zat. Hij probeerde ons al een tijd lang te pakken. Ik kraaide van plezier toen mijn oom me opeens bij mijn zij vast pakte en me de lucht in tilde. Meteen begon hij te kietelen en het duurde niet lang voordat mijn nicht me te hulp schoot. Lachend zette mijn oom me neer en ging nu achter zijn dochter aan. Mijn broer en zus keken van een afstandje toe en leken wel vast te zitten aan mijn tante en mijn moeder. Ik kon zien dat ze het saai vonden en wenkte de ze. Dat lieten ze zich geen twee keer zeggen en meteen sprongen ze op en voegde ze zich bij ons gezelschap. Ze renden met ons mee het bos in om ons te verstoppen voor oom. Als een meisje van 7 jaar was ik behoorlijk snel en lenig en behendig klauterde ik een boom in. Moeder zou wel weer boos worden, want ik had mijn jurk weer gescheurd. Ze zou tegen me schreeuwen en vloeken en ik kon een fikse straf verwachten, omdat ik weer mijn jurk had gescheurd. Mijn tante zou haar dan lachend tot rust manen en zeggen dat het goed was voor me om wat plezier te beleven. ‘Dan kan ze nog van de vrijheid genieten. Voordat die haar afgenomen wordt.’ Dat zou mijn tante er scherp aan toevoegen en moeder zou naar vader kijken. Met enig spijt in haar ogen. In tegenstelling tot mijn tante was mijn moeder in een gedwongen huwelijk belandt. Een ongelukkig huwelijk en het was al zeker dat ik de laatste zou zijn. Ook die van mij zou gedwongen zijn. Net zoals die van mijn zus. Vader had voor haar al een geschikte man gevonden. Ze waren nu net een maand verloofd. Ze was nog maar 16 jaar en haar verloofde was zeker twee keer zo oud als zij was. Ik had er nog niet zoveel besef van. Ik zag wel dat mijn zus verdrietig was, maar echt wijzer werd ik niet uit onze gesprekken. Het kwam er altijd op neer dat ik te klein was om het te begrijpen. Wel wist ik dat ze met een hertog zou trouwen. Hij stond net zo hoog in rang als wij en zou dus de perfecte match zijn. Ik kende hem wel. Het was een aardige man en hij zou goed voor mijn zuster zijn. Alleen zijn kinderen mocht ik niet. Een van zijn dochters was net zo oud als mijn zus en die twee konden elkaar al helemaal niet uit staan. Maar ik maakte me er geen zorgen over. Ik was een meisje van zeven en had er geen besef van. Ik mocht nog lekker jong zijn. Ook mijn broer had een aantal huwelijksaanzoeken gehad. Hertogen die hun dochters naar voren schoven wanneer hij een zaal betrad of die bij mijn vader kwam. Tot nu toe had mijn broer ze allemaal afgewezen.
Vanuit de boom keek ik toe hoe de andere zich in de bosjes verstopten. Oom zou hen als eerste vinden. Dat wist ik zeker. Ik gniffelde zachtjes toen mijn oom om de boom heen liep waar ik in verstopt zat en volgde met een havik blik zijn bewegingen. Lachend joeg hij de kinderen de door het bos tot mijn oudste neef het bos uit rende. Mijn oom ging achter hem aan en al snel lagen de twee mannen te worstelen op de grond. De één lachte nog harder dan de ander. Ik keek met een grijns toe. Vanuit de boom had ik perfect uitzicht op wat er gebeurde. En wat er toen gebeurde zou ik nooit meer vergeten.
Een bediende kwam de tuin in gerend met een stel soldaten op zijn hielen. Al liepen deze rustig in een tempo. De bediende probeerde mijn tante in te lichten, maar een soldaat begon al te praten. ‘Uit naam van Vader Stock, arresteren wij u: Hertog Demues, wegens ketterij.’ Somde de soldaat netjes op. De andere soldaten waren al voorbij de officier gelopen en hadden mijn oom vast gegrepen. Ik sloeg mijn handen voor mijn mond en onder mij zag ik dat mijn broer mijn andere neef vast pakte. Mijn zus hield mijn nicht tegen. Mijn oom begon zich te verzetten wat resulteerde tot een fikse klap op zijn hoofd. De soldaat grijnsde voldaan toen mijn oom op een knie zakte. Mijn neef liet een schreeuw horen en sprong op de soldaat af. Nog nooit had ik mijn neef gewelddadig gezien en ik schrok toen ik zag hoe hij zijn vuist in het gezicht van de soldaat plantte. Deze wankelde achteruit, maar werd al snel opgevangen door een collega van hem. Mijn neef stormde op de officier af, maar de jongen was geen partij voor de ervaren man. Al snel lag ook mijn neef kermend tegen de grond en ik voelde hoe de tranen in mijn ogen sprongen. Mijn tante had geen eens tijd om te reageren. Als aan de grond genageld stond ze naar het schouwspel te kijken. Pas toen mijn moeder haar zachtjes aanraakte begon ze te spreken. ‘Wat doen jullie met mijn man!’ schreeuwde ze wanhopig terwijl de soldaten zowel mijn oom als mijn neef afvoerde. ‘Mijn zoon heeft niets misdaan. ’ De officier keek achterom. ‘Hij heeft één van mijn soldaten in het gezicht geslagen. Genoeg redenen om uw zoon ook te arresteren.’ Mijn tante begon te jammeren en te smeken, maar de officier was hier niet gevoelig voor. ‘Voer ze af, mannen. ’ Klonk het bevel en mijn moeder hield mijn tante tegen voordat die door het lint zou gaan. Mijn oom liet zich gedwee meevoeren. Mijn neef begon te worstelen, maar toen hij merkte dat het geen zin meer had liet hij zich mee voeren. Toen het schouwspel over was kwamen mijn broer, zus, neef en nicht de bosjes uit. Ik klom zo snel als ik kon de boom uit en viel toen mijn voet uitgleed bij de laatste tak. Gelukkig viel ik niet van hoog, maar mijn handen deden pijn van het opvangen van de klap. Ik zat zelfs onder de modder. Mijn jurk konden ze nu wel weg gooien. Ik rende naar mijn moeder toe, die mij verbouwereerd in haar armen nam. Mijn vader had zich zwijgend ter zijde gehouden en sloeg nu pas een arm om mijn tante heen. Mijn moeder zweeg over mijn kapotte, besmeurde jurk. Ze drukte me zelfs stevig tegen zich aan waardoor zij ook smerig werd. Niemand sprak een woord. Waarom mijn neef was opgepakt was me vaag. Waarom mijn oom was opgepakt kwam me ook niet bekend in de oren. Maar ik wist dat ik mijn oom nooit meer terug zou zien.
Hoofdstuk 1: Deel 1:
Spoiler:
‘Kom hier, dief!’ Een jongentje van een jaar of negen rende over de markt. Zo snel als zijn kleine beentjes hem konden dragen en zolang zijn benen het vol konden houden. In zijn handen droeg hij een aantal broden en wat vleeswaar. Behendig vloog hij tussen de andere mensen door zonder ze ook mar aan te raken. Zijn spillen beentjes waren veel sneller dan die van de wachter en zijn slanke lichaam was veel flexibeler dan het logge lijf van de man die achter hem aan zat. ‘Blijf staan kleine rat!’ Ik hoorde alle geluiden wel, maar lette er eigenlijk niet zo op. Het gebeurde wel vaker dat iemand iets stal op de markt. Zeker op de grote markt. Daarbij was ik te veel in gedachten verzonken. Laatst was er weer een edele opgepakt, omdat hij zich tot het nieuwe geloof had bekeerd. Net zoals mijn oom 11 jaar geleden had gedaan. Ik schudde mijn hoofd om de beelden van mijn netvlies te krijgen. Wat natuurlijk helemaal geen zin had en in plaats daarvan bekeek ik de stof die ik in mijn handen hield. Fluweel zacht en een prachtige diep rode kleur. O, ik vond het prachtig, maar er hing een behoorlijk prijskaartje aan. Ik keek de norse verkoper aan. Hij had me al een tijdje in de gaten gehouden en had gezien dat ik van adel was, want de prijs die hij me op had gegeven was veel te hoog. Dat wist ik zeker. Zijn ogen waren donker en hij had een frons op zijn voorhoofd. ‘Ik geef u drie goudstukken ervoor. Niets meer.’ Zei ik op een besliste toon. ‘Ik eis er zes goudstukken voor.’ Bracht de man verontwaardigd uit. ‘Helemaal niet! Enkel omdat u zag dat ik van adellijk bloed ben heeft u de prijs verhoogd.’ Omstanders knikte naar mij en keken verontwaardigd naar de verkoper die er nu bleekjes weg trok. ‘Niet minder dan vier goudstukken zeg ik dan.’ Hield hij vol. ‘Drie goudstukken en een zilverstuk. Meer geef ik niet.’ Ik keek de man uitdagend aan en tilde mijn kin op. ‘Mijn laatste bod.’ ‘Vooruit dan maar.’ Mopperde de man uiteindelijk. Blijkbaar werd het te heet onder zijn voeten. Ik kreeg meer dan genoeg stof mee en overhandigde de man mijn beloofde betaling. ‘Prettig zaken met u doen.’ Grijnsde ik de man toe. Deze wuifde m geïrriteerd weg. ‘Het zal wel. Ik heb meer klanten aan de kant.’ Met een tevreden grijns liep ik weg bij de kraam. En op dat moment reageerde ik te laat om een ongeluk te voorkomen.
De kleine jongen rende vol op me in en hij boven op me. Met een oef geluid viel hij op mijn buik en ik kreunde dankzij het extra gewicht en zijn ellebogen in mijn buik. Alles behalve een prettig gevoel. ‘Hou hem vast!’ Schreeuwde een verkoopster. Zij en twee mannen kwamen aangerend en de dikke wachter had het er moeilijk mee. Hij pakte een doek en veegde daarmee het zweet va zijn voorhoofd. ‘Hij heeft mijn brood gestolen!’ Schreeuwde de vrouw kwaad. Een echte bakkersvrouw. Groot, stevig en sterk. Ik kon er haast bang van worden. De man naast haar zag er al net zo sterk uit. Sterker nog. De slager kon ik opmerken van het bloed op zijn kledij. ‘En hij heeft mijn ham gejat!’ Sneerde de slager. Toen ik eindelijk overeind kon krabbelen greep de jongen mijn jurk beet en verstopte zich achter mijn benen. Ik herkende hem wel. Hij was de jongste zoon van boer Hadian en zijn vrouw Katherina. Het was een mager ventje die niets weg had van zijn vaders robuuste postuur. Enkel het zwarte haar en de jeugdige groene ogen had hij van zijn vader gekregen. Voor de rest leek hij meer op zijn moeder. ‘U beweerd wel dat hij wat gestolen heeft, maar hier zie ik niks op de grond liggen. Even min als in de jongen zijn handen.’ Begon ik tegen de twee. ‘Wilt u soms beweren dat ik lieg!?’ Schreeuwde de vrouw plotseling door mijn verhaal heen. Ze had nog het respect om u te zeggen. Mijn vader gaf bescherming aan het dorpje en ik was een algemeen bekende persoon. Enkel voor kooplui was ik soms niet te herkennen. ‘Ik weet wie wat uit mijn kraam jat!’ Ging de bakkersvrouw door en ik stak verdedigend mijn handen omhoog om een gerust gebaar te maken. ‘Rustig maar.’ Zei ik voorzichtig. ‘Hoeveel zou het u opgeleverd hebben als u de broden verkocht?’ vroeg ik nu rechtstreeks aan de bakkersvrouw. ‘Wel zeker tien zilverstukken.’ Zei ze venijnig. Ik keek achterom naar de jongen en schudde langzaam mijn hoofd terwijl mijn ogen hem een afkeurende blik zonden. Ik richtte me nu weer tot de man. ‘En u meneer?’ Vroeg ik hem. ‘Misschien zes zilverstukken.’ Begon hij wat aarzelend. ‘Ik zag hem maar in een flits, maar ik weet zeker dat hij het is geweest!’ Antwoordde hij ditmaal met zekerheid in zijn stem. ‘Wat als ik nu voor u beide betaal?’ Vroeg ik de twee kooplieden. ‘Dan krijgt u alsnog het geld ervoor en kunt u de jongen laten gaan.’ Zei ik op een rustige toon. Hopelijk werden de twee er door beïnvloed en het leek effect te hebben. Beide ontspande een beetje. Uiteindelijk stemde de vrouw in met mijn voorstel. Ik overhandigde haar als eerste de tien zilverstukken. De man twijfelde nog, maar ging later na wat aandringen toch in op mijn voorstel. Ik keek toe hoe de twee personen tevreden weg liepen en toen draaide ik me om naar de jongen. ‘Simon, wil je dat voortaan laten.’ Begon ik op een strenge toon tegen hem. De jongen keek beschaamd naar de grond. ‘Maar vrouwe Dylis …’ Begon de jongen maar ik kapte hem af. ‘Niks te mare. Hoe vaak heb ik je nu al niet uit de nesten geholpen?’ ‘Vaak, vrouwe Dylis, maar echt ….’ ‘Hoe vaak heb ik je vader al niet moeten inlichten voor dit soort ongevallen?’ ‘Vaak, maar vrouwe …’ ‘Waarom leer je hier nou nooit van, Simon?’ ‘Omdat ik het moest doen van David.’ Bracht Simon uiteindelijk uit. Ik had hem de hele tijd afgeknapt en ik zag dat het huilen hem nader stond dan het lachen. Ik zuchtte en wreef met mijn hand over zijn kin en wang. ‘Dan pak ik David wel aan. Ik zal dit bespreken met je ouders.’ Simon knikte bedroefd en veegde een eenzame traan weg. ‘Nou, wil je met mij mee? Dan gaan we naar de burcht. Misschien heeft de kok nog wel iets lekkers voor ons.’ Knipoogde ik Simon toe. De jongen begon uitbundig te grijnzen en ik wist dat het weer goed kwam. Met de stof in mijn mand liepen Simon en ik via een stil weggetje naar mijn thuis. Terwijl er grote pakwolken ontstonden die vertelde dat er slecht weer op komst was.
Hoofdstuk ?:
Spoiler:
‘Hoe kan ik mijn liefde aan je tonen?’ Vroeg hij zachtjes terwijl zijn handen de mijne pakte. Ze voelde zo stevig om mijn polsen. Zo stevig als een stel handboeien. Ik voelde hoe mijn hart zijn slagen versnelden. ‘Als jij me blijft ontvluchten?’ Zijn stem was nauwelijks harder dan een fluistering. Ik kon zijn adem voelen tegen de huid van mijn nek. Het streelde me als een zacht veertje. Mijn weerstand werd minder en ik stond wankel op mijn benen. Hoe kon hij me zo van de wijs brengen? Langzaam draaide ik mijn hoofd naar hem toe. Ik kon zijn glimlach niet meer zien. Ik had mijn ogen gesloten. Een geluid en op dat moment wist ik dat ik zijn lippen op de mijne hoorde te voelen. Dat ze teder en toch gepassioneerd, in een niet te beschrijven gevoel, op mijn lippen moesten drukken, maar ik voelde niets. In een fractie van een seconden had ik mijn ogen weer geopend. Ik zocht zijn glimlach. Zijn gezicht, zijn ogen, maar ik kon niets anders zien dan de duisternis. Ik zocht naar dat ene kleine lichtpuntje. Dat kleine sprankje hoop, maar de duisternis slokte me op. Een gevecht zou ik nooit winnen, maar ik probeerde het toch. Ik vocht. Ik vocht, denkend aan zijn gezicht. Zijn aanrakingen. Aan zijn humor en zijn onvergetelijke liefde voor mij. Maar de duisternis was niet te overwinnen. Ik zat gevangen. Alweer ....
Mijn ogen schoten open en ik kwam half overeind uit een ongemakkelijke positie. Mijn handen zaten geboeid en met wat gestuntel veegde ik het angstzweet van mijn voorhoofd. Hoe vaak was ik nu al niet geplaagd door diezelfde droom? En hoe vaak zou dat nog gebeuren? Elke keer joeg het me op de kast. Liet het me schrikken, terwijl ik de uitkomst van mijn droom al wist. Nu was ik weer terug in de werkelijkheid en ook hier heerste de duisternis. Nog erger en drukkender dan het was geweest in mijn droom. Mijn hand gleed van mijn voorhoofd af en ging langzaam naar mijn wang. Ik wist al wat ik kon verwachten. Geschaafd door de kille stenen, maar nat van mijn tranen. Mijn andere wang was dik. Dat kon ik me nog wel herinneren. De boeien om mijn handen rinkelde toen ik mijn handen liet zakken en ik mijn gezicht daarin begroef. Onterecht gevangen genomen, en wetend dat ik nooit bevrijd zou worden van de ketens. Het ging nu al maanden zo. Waarom zou dat ineens veranderen? Ik zou voor altijd gevangen blijven.
Opeens was daar een streep licht en verschrikt tilde ik mijn hoofd op. Angstig schuifelde ik achteruit toen ik de drie mannen in de deuropening zag staan. Een priester, een monnik en een dikke bewaker. De monnik en bewaker leken een wedstrijd te houden. Wie was er het breedst? De ketens rinkelden weer. Ditmaal omdat ik werd opgetild door de dikke wachter. De monnik durfde mij amper recht in de ogen aan te kijken. Niet omdat ik er nou zo angstaanjagend uit zag. Of omdat ik een strijdlustige blik in mijn ogen had. Nee, mijn strijdlust was lang geleden al gebroken. Hij durfde mij niet aan te kijken, omdat hij medelijden met me had. Hij mocht dat niet tonen. Niet tegen een ketterhoer. ‘Het is tijd.’ Zei de priester met een scherpe, duidelijke stem. En daarmee kondigde de man mijn doodvonnis aan.
Buiten krioelde het van de mensen. Met grote ogen keek ik naar de menigte die zich had verzameld. Die was enorm! Dat zoveel mensen kwamen toe kijken hoe ik zou sterven. Nee, moest ik mezelf verbeteren. Ze kwamen toe kijken hoe een gevaar voor het geloof, hun geloof, verbrand zou worden. Zoals mij was verteld door de andere gevangenen was ik in een kar gehesen. Ik kon me vast houden aan de houten spijlen, maar mijn benen trilden zo erg dat ze mijn gewicht niet meer wilde dragen. Ik zakte op de met hooi bedekte bodem neer en begon te rillen. Het was verbazingwekkend koud in de ochtend. De herfst was in aantocht. De kapotte vodden die ik aan had gaven me geen warmte. Een half kapotte broek en een hemd dat zo smerig was en bijna uit elkaar viel. De restjes bleven op mijn schouders hangen. Mijn tanden begonnen te klapperen van de kou en de tranen sprongen in mijn ogen toen ik de brandstapel voorbij zag flitsen. Op dat moment sloeg de angst echt in en ik kon weer horen wat de andere mensen naar me riepen. Ik vond het nog knap dat ik me daar zolang voor had kunnen afsluiten, maar nu klonk alles weer helder in mijn oren. ‘Ketterhoer!’ of ‘Straks zul je het niet meer zo koud hebben, duivels gebroed.’ Om die laatste opmerking had ik nog wel kunnen gaan lachen, als de ernst niet zo groot was en als mijn leven er niet vanaf hing. En dit waren nog de zachtaardige verwensingen die ze me toe schreeuwde. Ik wilde mijn oren bedekken en schreeuwen dat ze moesten stoppen. Me moesten laten gaan en dat ik onschuldig was, maar ik bleef bibberend zitten. Niet in staat om me te bewegen. ‘Het is nog maar een kind!’ klonk opeens een stem van de andere kant. Verbaasd kwam ik uit mijn roes en keek de menigte rond. Op zoek naar het gezicht. En ik vond deze, maar enkele meters bij mij vandaan. Ik keek recht in het gezicht van een oudere vrouw. Ik zag spijt in haar ogen, medeleven en ook woede. Al was die niet tegen mij gekeerd. Maar ik was amper kind. In dat afgelopen jaar was ik ouder en wijzer geworden dan zij misschien was. Niet qua uiterlijk. Maar geestelijk. Twintig jaar en nu al gedoemd om te sterven. Door de hand van de katholieke kerk. Was hun god dan niet genadig? En was die er niet voor iedereen? Nog steeds zat ik zwijgend in de kar. Tot opeens mijn hand werd gepakt. Het voelde zo zacht als fluweel in mijn geschaafde handen. Toen keek ik geschrokken in de ogen van een meisje. Jonger dan dat ik was. Misschien niet ouder dan veertien jaar. ‘De verlossing zal er spoedig zijn.’ Fluisterde ze me toe. Het kind keek me ook treurig aan, maar haar ogen glinsterden. Alsof het een groot geheim met zich meedroeg. Ik knipperde om de tranen uit mijn ogen te krijgen al ging dit moeilijk. ‘Dank je, lief kind.’ Fluisterde ik terug. ‘Vecht niet.’ Ging het kind verder. ‘Laat het gebeuren en dan zal het spoedig over zijn.’ Hoe kon die kleine meid dat allemaal weten? ‘Maar de pijn is niet mijn verlossing. Die komt niet snel. Niets kan mij nog redden.’ Mijn stem klonk nog schor. Ik wreef even met mijn duim over de hand van het kind. ‘Ik ben gedoemd.’ Ik trok mijn hand terug en kroop naar een hoek van de kar. Ik zag al niet meer dat het kind glimlachte en weg rende. Alles ging voorbij in een waas en ik zag alleen nog maar de berg met hout en de grote, zwart geblakerde paal die mij straks van het leven zou beroven.
De weg leek een eeuwigheid te duren. Ik werd door de hele stad geleidt. Iedereen was opgeroepen om te kijken. Zo kon ook iedereen zien wat er met mijn soort zou gebeuren. Dat je geen aanhanger van het ander geloof moest worden. Dat was, zoals de man al had geroepen, duivels gebroed. Zelfs de koning zou aanwezig zijn, maar dat betwijfelde ik. Een belangrijk man zou niet naar een nietig persoon als mij komen kijken. Waarom zou hij? Een soldaat op de bok keek me aan. Bleef naar me staren met enige verachting vermengd met interesse. Ik begon me opgelaten te voelen en ik voelde een tinteling in mijn benen. En het zware gevoel in mijn buik vertelde me dat ik onder zijn blik wilde vluchten. Maar ik bleef zijn blik voelen. Schichtig ontmoette onze ogen elkaar weer, maar ditmaal was hij degene die weg keek. Het moment dat ik zijn blik had kunnen vangen, had ik de ware betekenis in zijn ogen gezien. Hij was woest, maar genoot bij het idee dat ik zou branden. Die wachter had ik al eens te pakken gehad. Had hem geweigerd en was onder zijn toezicht gevlucht. Een domper voor zijn gezag. Hij wilde wraak en die kreeg hij op deze manier. En juist die blik maakte me razend. Wat dacht die man wel niet?! De ketens rinkelde toen ik omhoog kwam. Hij had weg gekeken dankzij mijn felle blik. Ze waren bang voor me! En op dat moment voelde ik me machtig. Een stel volwassen, uit de kluiten gewassen, mannen waren bang voor me. Ik zou niet als een miserabel wezen ten onder gaan. Dat beloofde ik mezelf. Dus zo stond ik daar. Mijn kin opgeheven en de felle blik in mijn ogen. Ze opende mijn kleine kooi en voordat ze me eruit zouden sleuren sprong ik er zelf uit. De blikken van de mensen waren veranderd. Woedend, omdat ik opeens een felle blik in mijn ogen had getoverd. Dat maakte dat ik van binnen begon te lachen. Ook zag ik angstige blikken. Zoals ik al had verwacht. Vooral de kinderen kropen angstig weg achter de rokken van hun moeders of grepen de hand van hun vaders vast. Ze waren gevoed met angstige fabeltjes die geen enkele waarheid bevatte. Dat deed me meer pijn dan ik wilde toegeven. Maar andere leken tevreden te zijn met mijn nieuwe houding. Alsof ze wilde zeggen: Ga met trots ten onder. Mijn blik bleef langer op hun gezicht hangen en uit deze mensen putte ik mijn kracht en steun. Zo kon ik met opgeheven hoofd naar het platform kijken. Daar stond een priester en de paus. De machtigste man van de rooms- katholieke kerk. Maar zijn blik was niet zo vermakelijk als die van de priester. Het leek wel alsof hij hier niet eens wilde zijn. Ik vond hem zelfs nog redelijk jong. Ik had een veel ouder persoon verwacht. De priester bleef me met een hatelijke genoegen aankijken. Hij was tevreden met zijn resultaat. Een ketter op de brandstapel dankzij zijn succesvolle rechtszaak. De bedienden waren de brandstapel in orde aan het brengen toen de priester zijn keel schraapte. ‘Op 16 september in het jaar 1601, staat hier terecht Dylis Maes wegens ketterij.’ Na deze woorden keek in het publiek in en wist ik dat het proces was begonnen en mijn dood spoedig daar zou zijn
O wat haatte ik hem. Die priester zou regelrecht in de hel belanden. Dat wist ik zeker. Ik keek zwijgend naar de menigte terwijl de priester de rest van mijn aanklachten op las. Ondertussen werd ik het platform op getild. Ik was sterk genoeg om te staan en een stukje te lopen, maar de trap oplopen ging moeizaam. Ik viel bijna om. Ik had te weinig voedsel en water gekregen in de gevangenis en in combinatie met de afranselingen en de maandelijkse nogal onprettige onderzoeken hadden ervoor gezorgd dat ik zwak werd. En dat haatte ik ook. ‘En wegens poging tot doodslag op een geestelijk leider veroordelen we je tot de brandstapel.’ Riep de priester als mijn laatste aanklacht. ‘Dat is niet waar.’ Fluisterde ik stilletjes. ‘Dat is een leugen!’ Schreeuwde ik nu met een overslaande stem. Hij klonk rauw en verscheidende mensen hielden hun adem in en sloegen een kruis. ‘Allemaal leugens! Ik heb niet geplunderd of gemoord. En ik heb al helemaal geen geestelijke willen vermoorden of het geprobeerd. Vuile leugens!’ Ging ik door met vurige woede. ‘Zwijg!’ Schreeuwde de priester terug. Zijn wangen begonnen al rood te kleuren. ‘Ik zal nimmer zwijgen voor uw soort tuig!’ Mijn handen trilde van woede. De ketens rinkelden vrolijk mee. ‘Je hebt ketterij bekend!’ Schreeuwde de priester en zijn hoofd had nu een donker rode kleur gekregen. Zijn neus was zelfs paars gekleurd. ‘Zo zult gij branden in de vuren van hel!’ Hij spuugde in mijn gezicht terwijl hij sprak en ik bracht mijn handen omhoog. ‘En gij zult met mij mee branden. Nimmer zal god u en uw leugens en schande schoon wassen. Uw geest is verdord hoort u mij, verdord!’ Mijn lichaam trilde van woede. Nee, van razernij! En ik meende te zien dat hij meer naar achteren leunde. Maar opeens boog hij zich over mij heen. Hij verkocht me een klap in het gezicht met zijn vlakke hand en een rode afdruk was te zien op mijn wang en ik keek hem verbaasd aan. Hij had me geslagen … Nu opeens durfde hij dat wel …? ‘Gooi die hoer op de brandstapel! Ziet u, ze is een grote bedreiging. De kerk zorgt ervoor dat jullie een beter leven krijgen.’ De wachters kwamen aangestormd en pakte mij bij mijn armen. Ze sleurde me over het platform richting de paal. ‘Blijf met je poten van me af!’ schreeuwde ik naar de dikste van de bewakers. Hij deinsde wat achteruit, maar hield me vast. ‘Schiet op!’ Werd er geroepen. Ook vanuit de menigte. Ik wierp hen een vuile blik toe en spuugde in het gezicht van een handtastelijke bewaker. ‘Blijf met je poten van de ketter hoer af!’ snauwde ik tegen hem. Hij had zijn arm omhoog getrokken, maar hij herinnerde zich opeens dat ik al op de brandstapel stond. Snel bonden ze me vast en kwam de beul met een toorts aanlopen. Ik keek recht omhoog en staarde naar de lucht. ‘Lieve god, spaar mij en ik zal u zien voorbij de hemel poorten.’ Begon ik te bidden. ‘Jij zult nooit in de hemel komen!’ Schreeuwde een man tegen mij en ik keek hem hatelijk aan. ‘Zwijg of ik neem u mee!’ Schreeuwde ik. Ik begon opeens te schreeuwen. Ik was zo woest, zo teleurgesteld in mezelf, maar vooral woest. Mijn geschreeuw ging over in gejammer toen de beul het hout aan stak en de vlammen aan de rieten bundels begon te likken. Het werd ondragelijk heet onder mijn voeten. Letterlijk en figuurlijk. Het vuur verspreidde zich razend snel door al het hout en mijn gejammer ging om in huilen. Ik wilde helemaal nog niet sterven. Ik was veels te jong. Kleine kinderen begonnen met me mee te jammeren en te janken en er ontstond tumult in de menigte. Dit is het dan. Hier sterf ik. Ik zal je weer zien, mijn lieve Thomas. Dacht ik met tranen in mijn ogen. Ik staarde omhoog naar de lucht en wat er toen gebeurden ging mij voorbij als in een roes.
Opeens begonnen paarden te hinniken en te steigeren. Verschillende mensen sprongen opzij toen paarden richting het platform redenen. De paus en priester waren verbijsterd en uit een zijstraatje kwam een koets aangereden. Mijn ogen keken nog steeds naar boven en dankzij mijn tranen kon ik de gezichten niet onderscheiden. Een paar mensen sprongen van hun paarden op het platform en begonnen het vuur uit te slaan. ‘Dat heeft geen nut!’ schreeuwde een stem. En ik herkende hem. Ik wist dat ik hem kende, maar hij kwam niet verder. Ik kon niet meer in mijn herinneringen graven. ‘Maak de touwen los!’ schreeuwde de andere man. Nu kwamen de soldaten in actie. Ik voelde hoe er aan de touwen werd gesjord, maar dat ze niet los kwamen. ‘Maak me los!’ schreeuwde ik wanhopig. Mijn stem was dik dankzij de tranen. ‘Bevrijd me, alsjeblieft!’ Ik smeekte ze. Het vuur begon aan de besmeurde broek te branden en ik raakte in totale paniek. ‘Sla het uit, sla het uit, sla het uit!’ Schreeuwde ik terwijl ik begon tegen te stribbelen. Opeens voelde ik een stel handen, die mijn gezicht vast pakte en een paar donker bruine ogen die mij vastberaden aankeken. ‘Dylis, rustig. Ik ben hier. Ik ben er.’ Zei de zware stem sussend. Ik staarde in zijn ogen en de tranen liepen over mijn wangen. ‘Het is niet waar. Het is een droom of ik ben al in de hemel beland.’ Huilde ik. ‘Nee, lief. Je bent nog steeds op aarde.’ Zei de stem, maar ik wilde hem niet geloven. ‘Ze is vrij! Ze is vrij!’ Werd er opeens geschreeuwd. De mannen die om mij heen hadden gestaan hadden de touwen los gesneden en eentje was bezig het vuur dat nu mijn broek verbrandde uit te slaan. ‘Maak de weg vrij.’ Beval de man voor me. De andere mannen sprongen van het platform af en sprongen direct op hun paard. Ze maakte wilde bewegingen en de mensen maakte dat ze weg kwamen. De soldaten niet. Die grepen naar hun zwaard en gingen voor de uitgangen staan. De andere mannen, die ik vaag herkende, hadden ook hun zwaard getrokken en duwde de soldaten met veel geweld aan de kant. De man die voor mij had gestaan had me opgepakt. Hij had me zachtjes op een paard gelegd en was achter me gaan zitten. ‘Kom op. Hiya!’ riep hij tegen zijn paard en plantte zijn hielen in de flanken van het dier. De grijze hengst steigerde en ging er in volle galop vandoor. Er was net een gaatje vrij tussen de vechtende mannen en het paard sprong de vrijheid te gemoed.
Hoofdstuk ?: Deel 1:
Spoiler:
Het paard bleef maar rennen en ik deinde in zijn ritme mee. Ik leunde tegen de grote borstkas van de man aan en sloot mijn ogen. Ik was er heilig van overtuig dat ik dood was, want dit kon gewoon niet waar zijn. Ik opende mijn ogen weer en ik keek naar het gespannen gezicht van Thomas. Mijn hart sloeg een slag over toen ik in zijn bruine ogen keek en ik schudde mijn hoofd. Voor de zoveelste keer.
Eindelijk leek het paard vaart te minderen. Ik was in slaap gesukkeld toen we door waren gereden, want de nacht was gevallen en ik kon de grote gele maan in de lucht zien hangen. Ik wreef in mijn ogen en met een schok kwam ik tot stilstand. Bijna verloor ik mijn evenwicht maar een sterke hand greep me bij mijn middel en hield me tegen. De ruiter sprong al van zijn paard en tilde mij voorzichtig op. Alsof ik van porselein was gemaakt. Ik voelde wel de kneuzingen in mijn zij en slikte toen hij me vast had. Zijn gezicht betrok toen hij het opmerkte en zodra ik op de grond stond trok hij mijn shirt omhoog en ik hoorde dat hij zijn adem in hield. Slikkend sloot ik mijn ogen en trok mijn shirt van achteren weer naar beneden. Hij had de blauwe plekken en rode striemen gezien. ‘Wie heeft dat gedaan?’ vroeg hij met een trillende stem. ‘De beulen die onder bescherming van de priester staan.’ Hoorde ik mezelf mompelen en ik hoorde hem enkele vervloekingen sissen. ‘Ik ga terug en ik zal ze eens een lesje leren.’ Razendsnel had ik me omgedraaid. ‘Niet doen!’ Ik keek hem smekend aan. ‘Blijf.’ Fluisterde ik hem toe. Ik wilde geloven dat hij echt was. Wilde zijn armen om me heen voelen en me veilig voelen. Ik wilde zijn strelende handen over mijn armen en rug voelen gaan. En ik wilde zijn lippen op de mijne. Dat ze de mijne hongerig en gepassioneerd zochten en ik mij helemaal aan hem kon geven. Ik kreeg al kippenvel als ik er aan dacht. Thomas vatte dit op dat ik het koud had. ‘Het is nog maar een klein stukje lopen tot het kamp. Lukt je dat?’ vroeg hij bezorgd en met een zwakke glimlach knikte ik van wel. Maar nadat ik een paar stappen had gezet merkte ik dat ik moe was. Ik sleepte met mijn voeten tot deze me niet verder wilde dragen en ik bleef staan. Ik had nog geen eens 20 meter gelopen. Mijn oogleden werden zwaar en ik voelde de vermoeidheid door mijn lichaam trekken. Blijkbaar was dit ook duidelijk zichtbaar, want ik voelde hoe Thomas zijn armen om mijn schouders legde en in mijn knieholtes en me zo verder meenam. Alsof ik zo licht als een veertje was. Ze namen me mee naar een goed beschutte kamp. Daar brandde een aangenaam vuurtje en ik voelde hoe mijn lichaam zich opwarmde aan de hitte van het vuur. Veel tijd om te genieten had ik niet, want zodra Thomas me met beide benen op de grond had gezet voelde ik een nieuw stel, vertrouwde armen om mijn nek. ‘Dylis.’ Snikte Lynn in de holte van mijn nek en schouder. ‘Je leeft nog. Bij god je leeft nog.’ Ik kon het niet helpen en met een glimlach sloeg ik mijn armen om haar heen. ‘Ik ben ook blij om jou te zien, Lynn. Het had weinig gescheeld of ik had je nooit meer kunnen omhelzen.’ Fluisterde ik haar toe. Mijn ogen vulde zich met tranen terwijl ik sprak en ik giechelde een keer om al dit emotionele gedoe. Lynn liet me los en bekeek me van top tot teen. Nog voordat ze commentaar kon leveren werd ik de lucht in getild door een stel sterke armen. Ik kreeg een berenknuffel van Laurent. Hij zei niets, maar ik wist dat hij blij was me te zien, want in zijn helder blauwe ogen schitterde tranen. Die zich vervolgens een weg naar beneden en vast kwamen te zitten in zijn borstelige baard. Met een tedere glimlach veegde ik de tranen weg al was dit nutteloos. De volgende tranen kwamen net zo snel als dat ik de oude had weg geveegd. Ik zei verder ook niets, omdat ik wist dat wij een zwijgend gesprek konden spreken en we elkaar ook begrepen zonder woorden. Laurent en Lynn waren mijn beste vrienden. Lynn was misschien maar een paar jaar ouder dan ik. Zo’n 2 of 3 jaar hadden we geschat. En Laurent was een man van middelbare leeftijd. Een heuse beer van een vent met blonde haren en een blonde baard. Het stond hem grappig en gaf hem de knuffelberen uiterlijk die bij zijn lieve karakter paste. Ook door hem werd ik uiteindelijk weer neergezet en kon ik eindelijk naar het kleine kamp kijken wat ze hadden opgericht. Er stonden een paar kleine tenten die makkelijk op te bouwen waren en nog simpeler waren om af te breken en te vervoeren. De paarden hadden we moeten achterlaten. Ze konden zich geen weg banen door het dikke struikgewas dat het kamp goed verborgen hield. Enkel de rook van het vuur zou ons kunnen verraden, maar de nacht was al gevallen. Tot mijn schrik besefte ik dat we vanaf de middag tot de avond in één keer waren doorgereden. Mijn besef van tijd was behoorlijk aangetast in de tijd dat ik gevangen had gezeten. Uiteindelijk bleek ik 14 maanden vast te hebben gezeten. Ik had het korter geschat. Een onbekende drukte opeens een bord met eten in mijn handen en ik moest het wel gretig opeten. Het zag er ook zo heerlijk uit. Binnen de kortste keren was het eten op, maar Lynn drukte een kom met warme soep in mijn handen. ‘Eet.’ Zei ze op een gebiedende toon en ik gehoorzaamde braaf. ‘Er is genoeg.’ Voegde ze er nog met een knipoog aan toe. Ik zat openlijk te genieten van het warme voedsel dat in mijn maag terecht kwam en na een hap keek ik naar de andere. ‘En jullie dan?’ Vroeg ik met een volle mond. Laurent begon te lachen. ‘Denk eerst eens aan jezelf, meid.’ Lachte hij me toe. ‘Wij hebben al gegeten. Wij komen echt niks te kort. Neem zoveel je wilt.’ En ik gehoorzaamde zwijgend. Ik schoof zo de soep naar binnen en nam nog een kom, maar na die kom melde ik dat ik vol zat.
Ik kon nog vaag horen hoe ze met z’’n drieën aan het praten waren. Ik hoorde enkel flarden van het gesprek, want ik zat te knikkenbollen* waar ze bij zaten. Af en toe dommelde ik ook echt weg tot Thomas me aanraakte en me mee wenkte. Gedwee volgde ik hem naar één van de tenten. Daarbinnen trof ik een stro bed aan, maar hij was wat aangepast. Er lag een dik en comfortabele deken op zodat ik makkelijker zou liggen en daarover heen was nog een deken geslagen zodat ik het niet koud zou krijgen vannacht. Met tranen in mijn ogen keek ik naar het bed en Thomas glimlachte voldaan. ‘Voor jou. Slaap lekker mijn lief.’ Fluisterde hij in mijn oor en er schoot weer een rilling over mijn rug. Opeens was ik klaar wakker. Ik draaide me om en hij drukte een kus op mijn lippen. Ik wilde de kus verdiepen en hem naar mijn bed vragen, maar hij was de tent al uit. Teleurgesteld ging ik op mijn bed zitten en trok de vieze lappen die voor kleren door moesten gaan uit. Ik zag een schone, simpele jurk aan het eind van mijn bed liggen en glimlachte. Een van mijn favoriete jurken. Simpel en makkelijk om in te reizen. Ik kroop zo onder de dekens, hopend dat Thomas nog zou komen die nacht, maar zodra mijn hoofd het kussen raakte was ik al in een diepe, rustige slaap vertrokken. En zo sliep ik die nacht alleen in een vast slaap door tot de eerste zonnestralen ons zouden wekken.
* ´ knik - ke - bol – len: met het hoofd knikken van de slaap
Laatst aangepast door Mayi op do okt 08, 2009 10:14 pm; in totaal 1 keer bewerkt
Alice Admin
Aantal berichten : 162 Karmapunten : 100
Wolven profiel Roedelleider: Solitair - No one leads me. I'm free as the wind. Leeftijd: 1 Jaar Partner: I know that I'll find him one day.
Onderwerp: Re: Voor altijd gevangen [verhaal] do okt 08, 2009 7:33 pm
Op ws al gelezen en echt zo mooi. Ik kan niet wachten op nieuwe hoofdstukken. Het is net een echt boek! En ik ben vaak best moeilijk met een boek lezen, maar dit verhaal is echt mooi.
Mayi Bondgenoot
Aantal berichten : 135 Karmapunten : -
Wolven profiel Roedelleider: - Leeftijd: 5 jaar Partner: -
Onderwerp: Re: Voor altijd gevangen [verhaal] do okt 08, 2009 10:16 pm
Een update ...
heb deel 1 van hoofdstuk 1 geplaatst. Een een paar personages erbij gevoegd.