Het gedonder liet zijn oren plat in zijn nek liggen. Zijn vacht was doorweekt, en druppels gleden van zijn vacht af. Hij schudde zijn kop even uit, waarbij de druppels in het rond vlogen, maar het had geen zin; meteen daarna was hij weer doorweekt. Weer gedonder, en hij legde zijn oren weer plat in zijn nek. Hij had zijn vacht recht overeind staan, maar door het gewicht van de regen lag het glad langs zijn lichaam, glinsterend van het vocht.
Een paar flitsen, en voor een moment was het nu donkere bos verlicht. Hij zag een konijn angstig in zijn hol weg sprinten, net op het moment dat het bos even verlicht was. Hij zuchtte diep; had hij ook maar een hol waar hij kon schuilen. Hij stond op, schudde zijn vacht weer even uit zonder enig effect, en begon rond te lopen. Zijn tempo lag laag; hij was toch al doorweekt.
De geur van losgekrapte aarde prikkelde in zijn neus. Door de regen was de geur sterker geworden, en het had hem hoop gegeven. Hij had zijn tempo hoger gelegd, en nu leek hij in de buurt te zijn. Losgekrapte aarde betekende bijna altijd een hol; een hol waar hij kon schuilen. Het enige waar hij nu bang voor was, was dat hij het hol moest delen. En misschien zou het wezen waarvan het hol was daar niet erg blij mee zijn.
De geur van verse aarde werd steeds sterker. Hij verhoogde zijn tempo nog iets, maar op dat moment was er weer een oorverdovende klap. Met een ruk stond hij stil, zijn oren weer plat in zijn nek. Hij hield niet bepaald van die harde klappen. Hij dacht een roep te horen, een paniekerig klinkend dier. Maar hij kon het niet helemaal plaatsen; waarschijnlijk was het de huilende wind, of een boom die kermde van de pijn omdat het door de bliksem was geraakt.
Niet veel later bereikte hij een plek waar de geur van het losgekrapte aarde het sterkst was. Hij liep rond in een straal van een paar meter, maar kon niet ontdekken waar de geur precies vandaan kwam. Hij sprong van een laag maar steile wand; een prefecte plek voor een hol. Maar overal waar hij keek tegen de wand was aarde en mos te zien...